Geen IB-ondernemerschap door te weinig ondernemersrisico
In de praktijk komt regelmatig de vraag aan de orde of sprake is van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting. Of een natuurlijke persoon als ondernemer voor de inkomstenbelasting kan worden aangemerkt, is een feitelijke vraag en afhankelijk van verschillende factoren.
Zo zijn onder andere de volgende factoren relevant.
- Het aantal opdrachtgevers.
- De investeringen die zijn gedaan.
- De vraag of vervanging mogelijk is.
- Of de werkzaamheden voldoende duurzaam zijn en voldoende omvang hebben.
- De winstverwachting.
- Of (ondernemers)risico wordt gelopen.
Ook andere factoren kunnen een rol spelen waarbij bepaalde factoren in een concreet geval meer gewicht in de schaal kunnen leggen dan andere factoren. Recentelijk kwam bij het gerechtshof in Arnhem – Leeuwarden de vraag aan de orde of voldoende (ondernemers)risico werd gelopen om als ondernemer voor de inkomstenbelasting te kunnen worden aangemerkt.
Casus voor het hof was als volgt
De heer X had op 27 december 2011 bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat hij een eenmanszaak had. Gedurende 2012 verkreeg de heer X letteraandelen in een bv. De heer X en deze bv kwamen overeen dat de heer X zijn beheerscontracten over zou dragen aan de bv. Ook werd overeengekomen dat de heer X zijn beheerswerkzaamheden zou voortzetten. De met de heer X behaalde omzet kwam contractueel de bv toe. De heer X kreeg net als elke andere aandeelhouder na betaling door de opdrachtgever via de bv 85% van de omzet. Het resterend deel van de omzet kwam de bv toe ter dekking van overheadkosten en de gezamenlijke kosten.
In een tussen de Belastingdienst en de heer X vervolgens ontstaan geschil nam de heer X het standpunt in dat hij de werkzaamheden voor de bv verrichtte als zelfstandig ondernemer. De rechtbank oordeelde conform dit standpunt van de heer X.
Van een onderneming was volgens de inspecteur geen sprake omdat de heer X niet voor zijn rekening en risico een onderneming drijft en de heer X niet rechtstreeks verbonden wordt voor verbintenissen betreffende die onderneming.
De heer X stelde tegenover dat standpunt van de inspecteur dat hij wel degelijk voor zijn rekening en risico een onderneming dreef. De heer X zou namelijk de door hem uitgevoerde opdrachten, gelet op de interne afspraken binnen de bv, geheel zelfstandig verwerven, aannemen en uitvoeren. Het waren met andere woorden zijn eigen opdrachten. De bv had slechts een kassiersfunctie en diende om bepaalde kosten te kunnen delen. De heer X stelde zelf het ondernemersrisico lopen.
Het hof oordeelde echter dat de werkzaamheden vrijwel volledig voor rekening en risico van de onderneming van de bv werden verricht. In wezen was sprake van één opdrachtgever. Bovendien liep de heer X onvoldoende ondernemersrisico (aansprakelijkheidsrisico en debiteurenrisico). De kans dat de heer X aangesproken zou worden zou, vanwege de aanwezige beroepsaansprakelijkheidsverzekering, klein zijn. Bovendien had de heer X in alle jaren de hem toekomende gelden ontvangen.
Belang voor de praktijk
Het oordeel van het hof is voor mij enigszins onbevredigend. Dat uit de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering afgeleid wordt dat de aansprakelijkheidsrisico is wat mij betreft namelijk opvallend. Een goede ondernemer dekt zijn risico’s toch af? Een goede verzekering is een van de middelen om de onderneming in te dekken tegen bepaalde risico’s. Ook is wat mij betreft het opvallend dat uit het oordeel van het hof de suggestie lijkt te volgen dat doordat eerdere facturen altijd betaald zijn de conclusie kan volgen dat onvoldoende debiteurenrisico wordt gelopen. Dat lijkt mij vreemd. Een ondernemer stuurt toch facturen in de verwachting dat die betaald worden? Dat bovendien alle facturen van een ondernemer betaald worden kan ook een teken zijn van goed debiteurenbeheer. Tegelijkertijd kan ik mij voorstellen dat het hof de overwegingen die tot het oordeel hebben geleid slechts als een vingerwijzing zijn bedoeld. Het is waarschijnlijk dat (ook overige) omstandigheden van het geval hier ertoe hebben geleid dat de conclusie is dat geen sprake is van een onderneming. Of er al dan niet voor de inkomstenbelasting sprake is van een onderneming blijft dus een sterk feitelijke vraag. Van belang blijft om in een concreet geval de juiste argumenten onderbouwd aan te blijven voeren dat wel degelijk sprake is van een onderneming. Bijvoorbeeld dat er wel degelijk voldoende ondernemersrisico wordt gelopen. Ook als de ondernemer een goede verzekering heeft of zijn facturen (altijd) betaald krijgt!
Auteur: mr. A (Samad) Laghmouchi LLM MBA