Wijziging arbeidswetgeving: wat zijn de civielrechtelijke en fiscale aandachtspunten?
Het zal u niet ontgaan zijn, per 1 augustus jongstleden is er een wijziging van de Nederlandse arbeidswetgeving ingegaan, als gevolg van de implementatie van een Europese Richtlijn van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie, Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden genoemd. Wat verandert er voor werkgevers als het gaat om verplichte scholing? En hoe zit het eigenlijk met de aftrekbaarheid van scholingskosten van de zelfstandig ondernemer? In dit artikel gaan Marieke Westerbeek-Ovink (civiel jurist) en Jan-Willem Kemper (fiscalist) hier nader op in.
Wat is het doel van de nieuwe wetgeving?
De Richtlijn richt zich op het waarborgen van minimumrechten van iedereen in de Europese Unie. Daarvoor moeten er transparantere en beter voorspelbare arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers komen en moet de arbeidsmarkt zich beter kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Zo zijn er in de nieuwe wetgeving regels omtrent de informatieplicht van werkgevers en worden er minimumeisen gesteld aan arbeidsvoorwaarden.
Aangescherpte regels voor wettelijk verplichte opleidingen
Ook de regels over wettelijk verplichte opleidingen worden aangescherpt. Als de werkgever op grond van een cao of wet verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren, wordt deze scholing:
- kosteloos aangeboden aan de werknemers;
- beschouwd als arbeidstijd;
- en indien mogelijk vindt deze plaats tijdens de tijdstippen waarop arbeid verricht moet worden.
Kosteloze scholing voor werknemers
Kosteloos betekent dat alle kosten die de werknemer moet maken in verband met het volgen van de scholing voor rekening van de werkgever zijn, zoals bijvoorbeeld reiskosten, boeken en ander studiemateriaal en examengelden.
Dit betekent ook dat studiekostenbedingen of -overeenkomsten, waarbij de werknemer zich verbindt om studiekosten terug te betalen als hij binnen een bepaalde periode zijn arbeidscontract opzegt, voor wat betreft deze verplichte opleidingen nietig zijn. De werkgever mag de kosten van deze wettelijk verplichte opleidingen dus helemaal niet meer op zijn werknemer verhalen. Ook niet als de werknemer bijvoorbeeld direct na het voltooien van de opleiding bij een andere werkgever in dienst treedt. En ook niet als verrekening bij de transitievergoeding (als inzetbaarheidskosten). Deze regelgeving geldt voor alle werknemers, of ze nu voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd in dienst zijn, of op grond van een oproepovereenkomst.
Welke scholing komt wel in aanmerking en welke niet?
Het gaat bij deze nieuwe wetgeving – waarschijnlijk – niet om de verplichting van een werknemer om bepaalde opleidingen voor het behouden van een beroepskwalificatie te volgen, zoals die bijvoorbeeld voor accountants, artsen en advocaten verplicht zijn. Wel gaat het om opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld het bijhouden van vakbekwaamheid). Een voorbeeld daarvan is een verplichte cursus voor de correcte implementatie van de Wwft. Ook als een werknemer zich (kort) moet omscholen om voor een passende functie in aanmerking te komen bijvoorbeeld bij reorganisatie, zijn de kosten daarvoor voor de werkgever. Scholing die voor de werknemer noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie komt ook voor rekening van de werkgever. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een cursus Engels, of een opleiding om met een nieuw computersysteem dat de werkgever heeft ingevoerd te kunnen werken. De reikwijdte en praktische invulling is overigens – zoals vaak bij nieuwe wetgeving – nog niet geheel duidelijk en zal blijken uit toekomstige invulling en rechtspraak.
Voor opleidingen die niet onder deze wet vallen, mag de werkgever dus nog wel een studiekostenovereenkomst met de werknemer afsluiten.
Als de werknemer al begonnen is met een verplichte opleiding vóór indiensttreding bij de betreffende werkgever, hoeft de werkgever niet de kosten met terugwerkende kracht te vergoeden. Pas vanaf het moment van indiensttreding ontstaat de verplichting om de kosten onvoorwaardelijk te vergoeden.
Vervallen van studiekostenbedingen
Let op: ook studiekostenbedingen die zijn afgesproken voor wettelijk verplichte opleidingen voor 1 augustus jongstleden zijn per die datum niet meer geldig. Alleen als de aanspraak die de werkgever op de studiekostenovereenkomst kan doen vóór 1 augustus 2022 is ontstaan, kan de werkgever een beroep doen op terugbetaling van de studiekosten door de werknemer. Dit kan bijvoorbeeld als de werknemer op 31 juli 2022 uit dienst is getreden en de aanspraak op het studiekostenbeding ook op die datum is ontstaan.
De fiscale behandeling van studiekosten is ook veranderd, maar niet met als doel om de fiscale regels in lijn te brengen met de arbeidsrechtelijk regels. Jan Willem Kemper, fiscalist bij Extendum, beschrijft hierna wat is gewijzigd en welke fiscale tegemoetkomingen kunnen worden ingezet om de opleidingskosten voor ondernemers te beperken.
Inkomstenbelasting: particulieren
Tot en met 2021 waren bepaalde scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek aftrekbaar van het inkomen. Scholingsuitgaven werden gedefinieerd als uitgaven voor het door de belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie die werd gevolgd ter verwerving van inkomen uit werk en woning. Het moest gaan om een ‘leertraject’. Daarom telden bijvoorbeeld eenmalige congressen en seminars die geen deel uitmaken van een leertraject niet mee.
De studie moest zijn gericht op verbetering van de economische positie of het op peil houden van kennis en vaardigheden die nodig zijn om het werk te kunnen uitvoeren. De uitgaven waren alleen aftrekbaar voor zover ze ten laste van de belastingplichtige zelf kwamen. Kosten die voor rekening van een werkgever of iemand anders kwamen waren niet aftrekbaar, omdat ze niet op de belastingplichtige zelf drukten. Bij studiekosten in de vorm van een lening waren de uitgaven in het jaar van betaling aftrekbaar, de aflossingen waren dat niet.
STAP (STimulans van de ArbeidsmarktPositie)
Met ingang van 1 januari 2022 is fiscale aftrek van scholingsuitgaven afgeschaft en vervangen door de niet-fiscale subsidieregeling “STAP-budget”. Natuurlijke personen kunnen via het UWV een STAP-budget aanvragen van maximaal € 1.000 (inclusief btw) per jaar. Het bedrag kan uitsluitend worden besteed bij een instantie die zich met succes bij het UWV heeft geregistreerd. Zesmaal per jaar (2022: vijfmaal) wordt de mogelijkheid geopend om via het digitale STAP-portaal een aanvraag in te dienen. Het is van belang om er snel bij te zijn, want het budget is beperkt. Voor 2022 is € 160 miljoen beschikbaar gesteld. Wie aanvraagt loopt het risico dat de subsidiepot leeg is. De bijdrage wordt na een goedgekeurde aanvraag rechtstreeks betaald aan de opleidingsinstelling.
Werknemer en werkgever
Een vergoeding die een werknemer van de werkgever ontvangt voor een opleiding valt onder een gerichte vrijstelling (artikel 31a, lid 2d Wet loonbelasting 1964). Op grond van artikel 31a, lid 2c, Wet loonbelasting 1968 kunnen ook de kosten van eenmalige congressen, workshops, cursussen en seminars vrijgesteld worden vergoed, voor zover die vormen van educatie bijdragen aan het op peil houden en verder ontwikkelen van de vaardigheden en kennis van de werknemer.
Vaak is een werknemer bij voortijdig ontslag verplicht om (een deel van) de opleidingskosten terug te betalen aan de werkgever. De terugbetaling kan volgens de Staatssecretaris niet worden gezien als negatief loon (Besluit 21 juni 2022, nr. 2022-159595, onderdeel 4). De werknemer is voordeliger uit als zijn nieuwe werkgever hem dit bedrag wil vergoeden. Dat kan onbelast, mits het bedrag wordt uitbetaald in hetzelfde jaar waarin de vergoeding aan de oude werkgever is terugbetaald. Nog eenvoudiger is het als de nieuwe werkgever het verschuldigde bedrag direct aan de oude werkgever betaalt. Dat gaat buiten de loonheffingen om.
Ondernemer en resultaatgenieter
Bij ondernemers en resultaatgenieters is de vraag of de kosten van hun eigen educatie ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Voor het antwoord is het onderscheid tussen de persoonlijke en de zakelijke sfeer van belang. Cursussen en andere vormen van educatie die tot doel hebben om de bestaande kennis en vaardigheden op peil te houden vallen in de zakelijke sfeer. Een huisarts, een accountant, een assurantieadviseur en vele anderen moeten hun kennis van nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied wel bijhouden om hun werk goed te kunnen blijven doen. Dat geldt ook als permanente educatie niet verplicht is. Deze kosten zijn bedrijfslasten en dus aftrekbaar van het resultaat.
Het is evident dat bijvoorbeeld de kosten van een duikersopleiding voor de houder van een snackbar in de privésferen valt. Ze komen immers niet voort uit de onderneming en ze dragen niet bij aan het resultaat. Maar wat als de snackbarhouder het plan heeft opgevat professioneel duiker te worden om een duikschool te beginnen? Weliswaar kan hij daarmee in de toekomst inkomen verwerven, maar deze opleiding draagt niet bij aan zijn snackbaronderneming. De kosten zijn dus geen bedrijfslasten. Voor een financiële tegemoetkoming kan hij slechts het STAP-budget aanvragen nu de aftrek van scholingsuitgaven niet meer mogelijk is.
Het onderscheid is niet altijd duidelijk. Is een opleiding tot mediator voor een advocaat te beschouwen als een nieuwe vaardigheid, of als een verdere ontwikkeling van zijn vakkennis? Leidt de opleiding tot vaardigheden in een voor de advocaat nieuw vakgebied, dan is aftrek niet aan de orde. Slechts het in stand houden en versterken van de al aanwezige competenties leidt tot aftrek.
De fiscale regels rondom de kosten van opleidingen en cursussen blijven ook na de afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven aandacht vragen. De grens tussen wel of niet aftrekbaar is niet altijd even helder.
Conclusie
De veranderde regels hebben grote gevolgen voor de kosten van de opleidingen die werkgevers hun werknemers moeten bieden. Doordat studiebedingen voor wettelijk verplichte opleidingen niet meer geldig zijn én omdat de aftrek van scholingsuitgaven vanaf 2022 is afgeschaft is het verstandig om de bestaande studievoorzieningen zowel juridisch als fiscaal tegen het licht te houden.