Het is hoog tijd dat de wetgeving rond lijfrenterekeningen wordt aangepast
Sinds 2008 is er de mogelijkheid om bij een bank of een beleggingsinstelling lijfrente op te bouwen waarbij de inleg fiscaal aftrekbaar kan zijn. Daarvoor kon dat alleen bij verzekeraars. Lijfrente sparen heeft sindsdien een grote vlucht genomen. De verruimde inlegmogelijkheden per 2023 hebben nog voor een extra boost gezorgd.
Er zijn twee fundamentele verschillen tussen een lijfrenteverzekering en een lijfrenterekening:
- Een lijfrenterekening kent een uitkering met een vaste looptijd. Er wordt uitgekeerd ‘tot de pot leeg is’. Bij een verzekering is de uitkering afhankelijk van het leven. De verzekeraar heeft geluk bij een kort leven van de verzekerde en pech als de verzekerde lang leeft.
- Een lijfrenterekening zit bij overlijden van de rekeninghouder ‘gewoon’ in diens nalatenschap. Ofwel, het testament of het wettelijke erfrecht bepaalt de bestemming bij overlijden. De uitkeringen gaan door bij de erfgenamen, tot de rekening leeg is.
Dat de lijfrenterekening na overlijden overgaat op (meestal) de erfgenamen, heeft nooit de aandacht gekregen van de wetgever die het verdient. Het wordt tijd om dat te veranderen.
Wat regelt de wet bij het overlijden van de rekeninghouder?
Er zijn twee wettelijke regelingen voor de situatie van overlijden van de rekeninghouder:
- Bij overlijden van de rekeninghouder tijdens de opbouwfase, moeten de termijnen direct ingaan en uitgekeerd worden aan een natuurlijk persoon.
- Bij overlijden tijdens de uitkeringsfase, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op de erfgenamen.
Bij het maken van de wet is er niet grondig nagedacht over deze regelingen. De meest gangbare situatie die denkbaar is, kan namelijk al misgaan:
Er is een echtpaar met twee kinderen. Eén van de ouders heeft een lijfrenterekening en ontvangt daar maandelijks een bedrag van. Die ouder komt te overlijden. De wettelijke verdeling geldt, zodat de langstlevende de rekening krijgt. De kinderen krijgen een vordering op die langstlevende ouder. Dit sluit echter niet aan bij de wet. De wet zegt dat de uitkeringen moeten overgaan op de erfgenamen. De kinderen zijn mede-erfgenamen maar krijgen geen uitkeringen.
De wet houdt onvoldoende rekening met het feit dat men op verschillende manieren kan erven:
- Men kan erfgenaam zijn of een legaat krijgen. De erfgenaam treedt in alle rechten en verplichtingen van de overledene en een legataris krijgt doorgaans een specifieke bezitting. Bijvoorbeeld de lijfrenterekening.
- Het voorbeeld laat zien dat iemand erfgenaam kan zijn, zonder daadwerkelijk bezittingen te krijgen. De kinderen krijgen hun erfdeel in de vorm van een vordering op de langstlevende.
Het erfrecht kent dus een aantal nuances waarmee de wet geen rekening houdt.
Verder wordt enerzijds gesproken over natuurlijke personen en anderzijds over erfgenamen. Een langstlevende partner kan beide zijn, maar dus ook een legaat krijgen. En een goed doel instelling is geen natuurlijk persoon maar kan wel erfgenaam zijn. Of is het bij een ‘lijf’rente duidelijk dat het altijd om een natuurlijk persoon moet gaan?
De Belastingdienst helpt
De Belastingdienst is te hulp geschoten. De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft in 2008, kort na het invoeren van de wet, aangegeven dat er in het genoemde voorbeeld geen probleem is. De vuistregel is “indien er op grond van een testament een mate van gerechtigdheid tot het tegoed bij overlijden bestaat, wordt ook daar fiscaal bij aangesloten”. In andere wetten wordt wel over ‘verkrijgen krachtens erfrecht’ gesproken. Dat is een ruimere term die rekening houdt met hoe men erft (als erfgenaam of als legataris) en wat men erft (de rekening zelf of iets anders).
Kortom, de Belastingdienst lijkt de wet dus ruim te interpreteren als ‘krachtens erfrecht’. Dat lijkt de langstlevende partner die geen erfgenaam maar wel legataris is, uit de brand te helpen. Een lastig punt blijft dat het goede antwoord dan niet altijd in de wet gevonden kan worden.
Een goed doel als erfgenaam
Stel nu dat iemand met een lijfrenterekening een testament heeft gemaakt en daarin een goed doel tot erfgenaam heeft benoemd. In dat geval is het afrekenen ineens. Er is sprake van een ‘verboden handeling’. Een goed doel is immers geen ‘lijf’ en de Wet inkomstenbelasting 2001 geldt alleen voor natuurlijke personen. Het gevolg is dat er belasting moet worden betaald over de rekening in één keer in plaats van over de jaarlijkse termijnen. Meestal moet daardoor meer belasting worden betaald. Extra zuur is dat er dan ook maximaal 20% revisierente moet worden betaald. Dat is te zien als een fiscale boete omdat niet aan spelregels wordt voldaan.
Dat is zuur, omdat de boete geld onthoudt aan het goede doel. Terwijl er ook fiscale regelingen zijn die het schenken en nalaten van geld aan goede doelen stimuleren. Zou het dan niet sympathiek zijn als de boete niet voor een goed doel geldt?
De visie van de Belastingdienst
Voorgaande conclusie moeten we sinds enige tijd nuanceren. In ‘Vragen en antwoorden over lijfrenten’ geeft de Belastingdienst haar zienswijze op een aantal kwesties. De Belastingdienst blijkt de twee hiervoor genoemde wettelijke regelingen in isolatie en letterlijk te interpreteren:
- Als een goed doel tijdens de opbouwfase erft, gaat het fout. Een goed doel is immers geen natuurlijk persoon. Conclusie: afrekenen ineens en 20% revisierente;
- Is het goede doel erfgenaam tijdens de uitkeringsfase? Dan is er geen probleem. Er is immers sprake van een ‘overgang op een erfgenaam’. Volgens de Belastingdienst kan de bank het tegoed in één keer uitbetalen aan het goede doel, zonder inhouding van heffingen.
Dit laatste is wellicht een wenselijke uitkomst, maar naar mijn mening niet de juiste uitkomst. We passen hier een wet toe die niet voor goede doelen geldt (artikel 1: “Onder de naam inkomstenbelasting wordt een belasting geheven van natuurlijke personen”).
De conclusie is dat je als goed doel soms geluk kunt hebben. Niet juist wellicht, maar ook niet iets om wakker van te liggen.
Wat is de positie van de legataris?
Een probleem om wel wakker van te liggen, is de situatie van een legataris. Stel het hiervoor genoemde voorbeeld: een ouder laat diens vermogen na aan de langstlevende en de kinderen krijgen hun erfdelen via een vordering. Dat resultaat kan via de wettelijke verdeling worden bereikt. Het is ook mogelijk om dat via legaten te bereiken. In de praktijk maken mensen hier geen bewuste keuze tussen, het is afhankelijk van de voorkeur van de notaris.
Het punt is dat we in praktische zin dezelfde situatie hebben, maar de langstlevende is wellicht geen erfgenaam maar alleen legataris. Dat is geen probleem bij het credo van de Belastingdienst uit 2008: “Indien er op grond van een testament een mate van gerechtigdheid tot het tegoed bij overlijden bestaat, wordt ook daar fiscaal bij aangesloten”. Maar het is wel een probleem bij een letterlijke interpretatie van de wet: “de nog niet uitgekeerde termijnen moeten overgaan op de erfgenamen”.
De Belastingdienst heeft het credo uit 2008 sinds 2019 verlaten en meent dat een lijfrente via een testament alleen zonder problemen kan worden nagelaten aan een erfgenaam. De kinderen bij de wettelijke verdeling blijven wel goedgekeurd, maar de langstlevende met alleen een legaat niet. Dit betekent dat er sprake is van een ‘verboden handeling’ als de langstlevende de lijfrenterekening via een legaat krijgt. Het is dan afrekenen ineens en maximaal 20% revisierente betalen. Er is geen rechtvaardiging voor de verschillende behandeling.
Reparatie in de Fiscale Verzamelwet 2025
Gelukkig is dit probleem onderkend. Voorgesteld wordt om de wet te veranderen en onder erfgenamen ook legatarissen te verstaan.
Dit is natuurlijk een goede zaak. Ik hoop maar dat er tussen 2019 en 1 januari 2025 geen legatarissen buiten de boot zijn gevallen of nog gaan vallen.
Als we toch de moeite nemen om de wet te wijzigen, dan stel ik voor om ook andere situaties mee te nemen:
- Is het niet handig om de situatie met goede doelen te formaliseren? En wellicht niet alleen goede doelen laten bo^en die in de uitkeringsfase erven maar ook in de opbouwfase?
- Laten we dan ook de kinderen bij een wettelijke verdeling een wettelijke regeling geven. Dan zijn ze niet meer afhankelijk van begunstigingen van de Belastingdienst, die kennelijk in de tijd kunnen wijzigen.
Een ander curieus punt is dat de Belastingdienst aangeeft dat een lijfrenterekening voor meer dan 50% kan worden verdeeld via een huwelijksgemeenschap. Dat is in tegenspraak met de toelichting op de wet uit 2007. En het is in tegenspraak met de situatie bij de eigen woning en aanmerkelijkbelangaandelen. Daar wordt te vuur en te zwaard verdedigd dat de verdeling via een huwelijksgemeenschap niet fiscaal wordt gevolgd. Het is logisch om dezelfde beleidslijn over de hele linie te hebben.
Tot slot vraag ik aandacht voor de praktische gang van zaken bij afkoop van kleine lijfrenten.
Afkoop kleine lijfrenten
Uitgangspunt is dat een lijfrente ten minste 20 jaar uitkeert. Bij een klein saldo is dat een kleine jaarlijkse uitkering en is dat het gedoe wel waard? De wet kent hiervoor de regeling dat kleine lijfrenten zonder revisierente afgekocht kunnen worden. Men betaalt dan in één keer belasting en er geldt geen revisierente. Er is sprake van een kleine lijfrente bij een saldo tot € 5.364.
Op zich is dit een goede regeling. Maar soms zit men er net boven en dan is er alsnog veel gedoe voor een relatief kleine jaarlijkse uitkering. Denk aan een oom die spaart voor zijn pensioen en voortijdig overlijdt. Het saldo op de rekening bedraagt € 60.000 en er zijn 10 familieleden erfgenaam. Die krijgen dus allemaal een aanspraak van € 6.000, die als uitgangspunt over 20 jaar moet worden uitgekeerd. Deze erfgenamen kunnen afkopen maar moeten wel revisierente betalen. Zij hebben niet de mogelijkheid om de lijfrenterekening zonder fiscale heffingen onderling te verdelen.
Stel dat er 12 familieleden erfgenaam zijn. We komen dan onder het bedrag van kleine lijfrenten. Dan keurt de Belastingdienst wel goed dat de lijfrente aan één van de erfgenamen wordt toegedeeld, mits alle erfgenamen instemmen en de erfgenaam in Nederland woont. Ook kunnen ze de lijfrente zonder revisierente afkopen. Is dit niet een goede regeling om tot wet te verheffen? En niet alleen te laten gelden in situaties waarin sprake is van een kleine lijfrente?
Stel dat de erfgenamen willen afkopen. Dat heeft nog grote praktische consequenties. Eerst moet de lijfrenterekening tussen de erfgenamen worden verdeeld. Ofwel, elk familielid moet eerst zelf een lijfrenterekening openen, daar moet diens aandeel op gestort worden en dan kan afkoop plaatsvinden. Dit kan tot veel gedoe leiden:
– Familieleden die nog geen klant zijn van de bank, moeten eerst klant worden. Er moet dan een rekening komen, met de bedoeling die weer snel op te heffen. Veel gedoe, voor… niets?
– Wat te doen met het familielid van 97 jaar die tijdens dit proces overlijdt en meerdere erfgenamen heeft?
– Of het familielid dat in het buitenland woont?
In deze relatief zeldzame gevallen kan de afhandeling ingewikkeld en tijdrovend zijn, wat voor de betrokken families een bron van frustratie kan vormen.
Uit deze analyse volgen deze wensen:
- Maak het mogelijk dat erfgenamen de lijfrenterekening altijd onderling kunnen verdelen
- Overweeg een hoger bedrag voor afkoop zonder revisierente
- Sta afkoop toe, zonder voorafgaande verdeling tussen de erfgenamen
Fiscale verzamelwet 2026
De internetconsultatie van de Fiscale verzamelwet 2026 is van start gegaan. Dit wetsvoorstel bevat onder meer deze maatregel voor lijfrenterekeningen:
‘Het zou erfgenamen vrij moeten staan om binnen de kaders van het erfrecht de ingegane termijnen van de lijfrenterekening of het lijfrentebeleggingsrecht toe te delen aan de langstlevende partner. Met de voorgestelde aanpassing van de wettekst wordt dit expliciet mogelijk gemaakt.’
Dit is een stap in de goede richting. Maar de door mij cursief gemaakte passages maken het bereik ervan niet ruim.
De aandacht die het verdient!
De lijfrenterekening is tegenwoordig een gangbare regeling. Het wordt dan ook tijd dat we eenduidige en logische regelgeving krijgen voor de situatie van het overlijden van een rekeninghouder.
Bron: Fiscaal Vanmorgen